Zo Leren Kinderen Leren

Afl 20 Spelletjes spelen

Door het spelen van spelletjes leren kinderen ontzettend veel vaardigheden die voor het goed kunnen leren op school van groot belang zijn. We hebben het dan niet over computerspelletjes maar om spelletjes die je “in het echt” kunt spelen.

Kies voor eenvoudige spellen waar echt basisvaardigheden geoefend worden. Veel spelletjes zijn gemaakt om er leuk uit te zien maar bieden niet veel ontwikkelingsmogelijkheden. Andere spelletjes zien er simpel uit maar vragen meer van de kinderen dan je op het eerste gezicht zou denken. In de video hieronder legt Ciska uit waar je hierbij zoal aan kunt denken.

Praktische tips

  • bordspelen geven veel ontwikkelingskansen zoals mens-erger-je-niet, ganzenbord en andere spellen waarbij je met dobbelstenen moet gooien, met een pionnetje moet “lopen” en eventueel opdrachten moet vervullen. Begin altijd eerst met maar één dobbelsteen. Je kind leert spelenderwijs zich een beeld te vormen van wat 1,2,3 enz is en hoe die hoeveelheden er uit zien. Het beeld van vijf stippen op een vlak ziet er anders uit dan dat van vier. Het kind kan zich daardoor letterlijk een beeld bij de hoeveelheden vormen. Als een kind echt heel gemakkelijk het aantal stipjes op de dobbelsteen kan herkennen en benoemen en de bijbehorende stapjes op het speelbord goed kan maken dan is het pas tijd voor een tweede dobbelsteen.
  • eerst ergens goed in worden voordat je de volgende stap gaat maken is essentieel voor het ontwikkelen van zelfvertrouwen. Daarom zijn oefening en herhaling voor kinderen van ongelooflijk groot belang. In onze tijd hebben we de neiging om kinderen te vroeg en te snel naar een volgend niveau te tillen. Bovendien leven we a.h.w. in een “zapcultuur” waardoor we het risico lopen dat we niet meer zo goed de waarde van vaak hetzelfde doen (kunnen) zien.
  • veel kinderen hebben al zoveel speelgoed waardoor de nieuwe dingen die ze krijgen vaak te hoog gegrepen zijn. De kans bestaat dan ze blij zijn met wat ze krijgen, het meteen uit willen proberen maar het niet kunnen. Als  je als kind steeds dingen wilt of moet doen die eigenlijk te hoog gegrepen zijn dan kan dat een basisgevoel van “het niet kunnen” veroorzaken met onzekerheid en faalangst als mogelijk resultaat. Zorg dus voor spelletjes en activiteiten die passen bij hetgeen je kind al kan en waar het aan toe is. Voor de jongere kinderen zijn er spelletjes met dobbelstenen die kleuren hebben i.p.v. stippen.
  • spelletjes zoals memorie en kwartetten waarbij o.a. het geheugen, gevoel voor volgorde en structuur geoefend worden zijn ook heel waardevol. Bij spelletjes zoals memorie wordt ook het visueel geheugen geoefend: wat heb ik gezien en waar lag het goede kaartje ook alweer. Verder wordt het ordenen geoefend omdat je de kaartjes beter kunt vinden en onthouden als ze netjes geordend liggen. Vertel de kinderen dat niet maar laat het dat zelf ontdekken door het spel veel te spelen. Dan wordt het gevoel voor ordenen en structuur echt eigen gemaakt, kan het tot echte vaardigheid worden en blijft het niet een truc die alleen in een bepaalde situatie wordt toegepast. B ij kwartetten moet je onthouden wie welke kaart vroeg en welke kaarten hij dan waarschijnlijk in zijn of haar handen heeft zodat jij die kunt vragen.
  • allerlei gooi- en vangspelletjes zoals een sjoelbak, kegelspel, ringengooispel, jeu de boulesspel, blikken omgooien (lege conservenblikken opstapelen en daarna omgooien is een prachtig spel), ballen in een doel gooien (een mandje, emmer, hoepel die op de grond ligt o.i.d.), frisbee gooien en ga zo maar door.
  • tip: koop een flink aantal (kleine) ballen en laat het kind op korte afstand van het doel staan. Doordat je kind veel ballen heeft, hoeft het niet steeds van zijn/haar plek om de bal steeds op te gaan halen maar krijgt het de kans om hetzelfde vaak te oefenen. Als je de bal steeds op moet gaan halen dan is het gevoel van “hoe deed ik het ook al weer” verdwenen en is het moeilijker om te corrigeren wat er zojuist niet goed ging. Je moet dan a.h.w. steeds opnieuw beginnen. Kan het doel vanaf korte afstand gemakkelijk geraakt worden dan is het pas tijd om wat verder weg te gaan staan. Eerst met twee handen oefenen en dan de ene hand net zo vaak als met de andere zodat beide zijden van het lichaam goed ontwikkeld worden.
  • vele behendigheidsspelletjes: koekhappen, lopen met een lepel in je hand waar een pingpongballetje opligt, zaklopen, snoepje met je mond uit een bak met een klein laagje water opvissen en ga zo maar door.
  • er zijn talloze spelletjes te bedenken waarbij kinderen echte basisvaardigheden oefenen. Begin eenvoudig en zoek later dingen waarbij meer vaardigheden tegelijkertijd geoefend worden en waar meer behendigheid voor nodig is. Op deze manier stimuleer je kinderen oefenend te spelen waardoor ze de kans krijgen motorische en visueel steeds vaardiger te worden waardoor ze hun lichaam als een goed en efficiënt functionerend instrument tot hun beschikking krijgen.

Wat leren kinderen hier van (nieuw)

  • geheugen: terug kunnen halen wat je eerder gedaan hebt, een beeld van wat je eerder gezien hebt weer op kunnen roepen, onthouden wie welke kaarten heeft (bij kwartetten bijvoorbeeld)
  • getalbegrip: cijfers en getallen op een gegeven moment aan hoeveelheden kunnen koppelen
  • sociale vaardigheden: hoe gedraag je je als je met anderen iets doet en hoe kun je met het gedrag van een ander omgaan, op je beurt wachten, eerlijk zijn, tegen je verlies kunnen, een ander de winst gunnen enz.
  • actief taalgebruik: luisteren naar gesproken taal en overeenkomstig kunnen handelen. Zelf actief taal gebruiken om anderen iets duidelijk te kunnen maken i.p.v. zwijgend naar de tv- of computerscherm kijken. Kunnen afstemmen op mensen i.p.v. op machines.

Wat leren kinderen hier van (herhaling)

  • autonomie: leren om steeds zelfstandiger in een spel met anderen te kunnen functioneren en sociale vaardigheden oefenen: eerlijk spelen, voor jezelf op kunnen komen als een ander niet eerlijk speelt maar soms ook wat toegeven als een ander kind het nog niet zo goed kan, op je beurt wachten zonder dat je steeds door anderen gecorrigeerd hoeft te worden enz.
  • concentratievermogen: jezelf langere tijd actief met iets bezighouden en die activiteit ook afmaken. Niet ineens halverwege met een spel stoppen omdat het even niet goed gaat en je de ander teleurstelt.
  • doorzettingsvermogen: niet meteen afhaken als het niet gaat zoals jij dat graag had willen hebben, tegen je verlies/fouten maken kunnen zodat je in het leerproces op school ook niet bij het minste of geringste probleem opgeeft
  • doseren van je kracht: hoe hard gooi ik de dobbelsteen, hoe hard “stap” ik met mijn pion, hoe hard gooi ik de bal, trek ik niet te hard aan de doos zodat hij heel blijft?
  • fouten mogen maken: spelletjes spelen is een veilig manier om fouten te (mogen) maken en er van te leren. Er zijn, als het goed is, geen consequenties aan verbonden zoals een slechte beoordeling, uitgelachten worden o.i.d.
  • gevoel voor hoeveelheden: door oefening en herhaling in het tellen (hoeveel heb ik gegooid en hoeveel stapjes mag ik nu met mijn pion zetten) krijgen kinderen door eigen ervaring inzicht in hoeveelheden en wat je je daar in de dagelijkse praktijk bij voor kunt stellen. Het wordt dan daarna gemakkelijker om cijfers aan de hoeveelheden te koppelen.
  • gevoel voor volgorde: wat komt eerst, wat dan en wat daarna. Kinderen met dyslexie hebben vaak moeite met het houden van een volgorde en/of structuur
  • instructies op kunnen volgen: welke regels heeft het spel, hoe moet je het spelen en hoe moet je je aan de regels houden
  • fijne motoriek: kaartjes uitdelen, het hanteren van dobbelsteen en pion (pincetgreep als voorbereiding op het goed kunnen vasthouden van je potlood)
  • visuele motoriek wordt constant geoefend (waar liggen de kaartjes, rijen aftasten met de ogen, kaarten delen dus instellen van dichtbij naar veraf en terug, het volgen van de pionnen van jezelf en van anderen met je ogen, de pionnen precies op de goede plaats in het rondje of vakje neerzetten, goed kijken waar alles staat zodat je niets omstoot, ballen en andere bewegende voorwerpen volgen enz.
  • ruimtelijke oriëntatie: waar zijn de pionnen op het bord, hoe moet ik daar met mijn hand langs gaan zodat ik ze niet steeds omstoot, leg ik de kaarten naast elkaar of onder elkaar, hoe ver moet ik gooien zodat de sjoelstenen door de gaatjes gaan enz. Voor het lezen en schrijven is richting (ook ruimtelijke oriëntatie) heel belangrijk: hoe staat het bolletje t.o.v. het stokje van de letter (b-d-p-q) en aan welke kant moet ik beginnen met schrijven, kan ik de “s” de goede kant uit schrijven of blijf ik hem steeds in spiegelbeeld schrijven enz.
  • en nog veel meer ….