Het leren stuiteren en vangen van een grote bal is een belangrijke eerste stap naar de ontwikkeling van balvaardigheid en een goede oog-handcoördinatie. In het leeproces op school is dit bijvoorbeeld heel belangrijk voor het schrijven. In ons wetenschappelijk onderzoek met de Radboud Universiteit in Nijmegen van 2007-2008 hebben we ook een relatie gezien tussen balvaardigheid en lezen en spellen.
In onderstaande video vertelt Thea hoe je het leren stuiteren van een bal optimaal in kunt zetten voor de ontwikkeling van het zelfgenererend leervermogen.
Praktische tips
- de nadruk ligt altijd op spelen en niet op oefenen. Het is heel belangrijk om samen plezier te hebben en te spelen waardoor het kind zich als vanzelfsprekend kan ontwikkelen.
- in de aanleerfase is het stuiteren het belangrijkste. Het is veel beter om niet te zeggen dat het kind moet vangen. Als het daar aan toe is zal het dat vanzelf gaan doen. Dit is belangrijk om het zelfgenererend leervermogen te kunnen ontwikkelen.
- laat kinderen beginnen met oefenen van het stuiteren van een grote (niet te zware en veerkrachtige) bal. In het begin kan het nog moeilijk zijn om de twee handen tegelijk te bewegen, aan beide kanten evenveel kracht te zetten, goed te richten en de bal op tijd los te laten. Doe het een keer voor door de bal te stuiten en NIET te vangen. Laat de kinderen verder zelf ontdekken en spelen. Leg het de kinderen vooral niet uit hoe het beter zou kunnen ook al zie jij precies waarom iets “fout” gaat. Het is heel belangrijk om het de gelegenheid te geven zijn eigen leerproces op gang te brengen. Dit soort activiteiten zijn bij uitstek geschikt om het zelfgenererend leervermogen van kinderen te ontwikkelen. Het leren door eigen ervaring en zelf ontdekken, zelf oplossingen te bedenken en weten hoe je je lichaam in moet zetten om iets voor elkaar te krijgen worden hier op een vanzelfsprekende manier ontwikkeld. Heeeeel belangrijk voor het leerproces op school.
- probeer zoveel mogelijk kinderen samen te laten spelen en oefenen zodat jij ze alleen aan hoeft te moedigen. Je kunt zeggen: “jullie gaan oefenen en als je dit of dit kunt dan roep je mij en dan kom ik kijken”. Dat alleen kan genoeg zijn om de kinderen aan de gang te houden. Over het algemeen zijn kinderen heel trots als ze kunnen laten zien wat ze geleerd hebben en hoe goed ze iets kunnen.
- moedig de kinderen aan door te zeggen dat het al heel goed gaat en dat je ziet dat het steeds beter gaat. Opmerkingen als: “oh, jammer”, “aahhhh”, “niet zo goed” of wat dan ook van gelijke strekking mogen eigenlijk niet gebruikt worden. Gebruik in plaats daarvan: “ooohhh bijna”, “ja, goed zo”, ïk zie dat het je het steeds beter kunt” enz.
- leer kinderen zeggen “ik kan het NOG niet” i.p.v. “ik kan het niet”.
- geef geen instructies of volgende stappen aan maar laat de kinderen zelf de volgende stappen ontdekken. Moedig ze aan als ze iets nieuws uitproberen waarvan jij ziet dat dat de volgende stap zou moeten/kunnen zijn. Op die manier blijven kinderen enthousiast om steeds een stapje verder te komen.
- moedig de kinderen aan om iedere dag met de bal te spelen ook als ze “geen zin” hebben. Steeds meer kinderen zijn niet gewend om fysiek actief te zijn en “moe” te worden.
- het is heel belangrijk dat het stuiten en weer vangen van de bal met twee handen gedaan wordt. Pas als de kinderen het met 2 handen tegelijk heel goed kunnen dan kunnen ze met een hand gaan oefenen. Wel altijd met de ene hand net zo vaak oefenen als met de andere. Op deze leeftijd is het belangrijk dat beide zijden van het lichaam ontwikkeld worden en dat er nog niet te snel in de richting van specialisatie van een kant wordt gewerkt. Voor de ontwikkeling van jonge kinderen en de kinderen met een achterstand in hun motorische (en visuele) ontwikkeling is het belangrijk dat alles eerst tweezijdig wordt geoefend voordat je naar eenzijdigheid over stapt. Dat heeft met de fasen in de motorische ontwikkeling te maken.
- je kunt ook tegenover elkaar gaan staan en een bal stuiteren. De stuiten tellen geeft veel oefening in het goed en vloeiend kunnen tellen. Gelijk kunnen tellen met het aantal stuiten (iedere stuit een tel – resultatief tellen) is een van de basisvoorwaarden voor het goed kunnen rekenen en begrijpen hoe rekenen in zijn werk gaat. Veel kinderen die problemen met rekenen hebben, kunnen niet goed tellen en hebben moeite met zich een voorstelling van hoeveelheden te maken. Heb je door het doen veel kunnen tellen en bij herhaling gevoeld dat 20 minder is dan 50 dan draagt dat bij tot een goed basisbegrip voor het rekenen. Oefening en herhaling zijn essentieel zodat het geleerde zich in het lichaam kan verankeren.
Wat leren kinderen hier van (nieuw)
- opbouwen van vaardigheden: lees meer over hoe belangrijk dit is om een stevig fundament voor de toekomst te kunnen leggen
Wat leren kinderen hier van (herhaling)
- gevoel voor hoeveelheden: als je kind de bal op een gegeven moment zelf is gaan vangen en het is daar echt goed in geworden dan kan je kind tellen hoe vaak het de bal kan stuiten en vangen zonder hem tussendoor te laten vallen. Door het spelen leren over hoeveelheden en die letterlijk “aan den lijve” ondervinden i.p.v. proberen om abstracte getallen te moeten begrijpen. Laat je kind dit pas doen als het er echt aan toe is en verwacht niet teveel in een keer.
- doseren van je kracht: een goede beheersing van je lichaam stelt je in staat om je kracht goed te leren doseren
- integratie van vaardigheden: verschillende delen van het lichaam leren om samen te werken. Tegelijkertijd nog andere dingen kunnen doen zoals tellen.
- timing: voor veel dingen in het leven is een goede timing belangrijk
- oriëntatie in de ruimte: terwijl je actief bezig bent oog blijven hebben voor de anderen om je heen en je eigen plaats in de ruimte
- zelfgenererend leervermogen: leren hoe je moet leren en zelfstandig een eigen leerproces in kunnen gaan
- oefening en herhaling: door oefening en herhaling leer je iets steeds een beetje beter kunnen. Het lijkt wel of je steeds hetzelfde doet maar in werkelijkheid doet je iets steeds een klein beetje anders zodat de handeling steeds meer fijnafgestemd wordt en geautomatiseerd kan worden zodat je er niet meer bewust bij na hoeft te denken en de handeling toch echte vaardigheid wordt
- autonomie: leren dat je zonder hulp van anderen zelf iets voor elkaar kunt krijgen en kunt leren
- fouten mogen maken: je kunt niet alles in een keer goed. Door te oefenen en te herhalen wordt je wel steeds beter. Leren kinderen dit door te spelen dan is de kans dat ze deze ervaringen in het abstracte leren op school ook toe kunnen gaan passen en niet meteen opgeven als iets niet meteen lukt.
- je grenzen kennen: wat kan ik al wel, wat kan ik nog niet en wat kan ik doen om iets steeds beter te kunnen maar ook weten wat realistisch is en wat niet. Veel kinderen zien op tv mensen de meest fantastische dingen doen en ze denken dat dat heel normaal is dat zij dat ook meteen zouden moeten kunnen. Ze zien niet de vele uren van oefenen en “bloed-zweet-en-tranen” die eraan vooraf gegaan zijn.
- integratie van vaardigheden: de verschillende delen van het lichaam moeten leren om goed en efficient samen te werken. Het kind leert hoe het zijn lichaam en denkvermogen in kan zetten om iets voor elkaar te krijgen.
- uithoudingsvermogen: niet binnen een paar minuten opgeven omdat je “moe” bent. Jonge kinderen zouden moeten bruisen en bubbelen van energie en eigen initiatief. Wij hebben vaak de neiging dat moe zijn vervelend is en dat moe worden zoveel mogelijk vermeden zou moeten worden.
- verankering in het lichaam: er is oefening en herhaling nodig om vaardigheden zich in het lichaam te laten verankeren zodat het geleerde niet na een tijdje weer verdwenen is.
Omdat dit zo’n belangrijk onderwerp is, besteden we hier volgende week nog een keer aandacht aan. Dan gaan we er verder op in, geven we nog wat meer achtergrondinformatie en vertellen we je op school zou kunnen doen om kinderen te stimuleren meer met ballen te spelen en te stuiteren.
Klik hier om de video over het oppompen van een bal te bekijken