Evenwicht is de basis van alle bewegingen en hangt nauw samen met lichaamsbesef (hoe moet ik mijn lichaam bewegen om goed rechtop en in balans te zijn) en met ruimtelijke oriëntatie (hoe verhoud ik mij t.o.v. de ruimte om mij heen).
Het vermogen om je lichaam zo te bewegen dat het goed in balans is, lijkt heel vanzelfsprekend omdat dat (als het goed is) volledig onbewust gebeurt. Maar het kan pas in het onbewuste gebeuren als het op een bepaald moment echt eigen gemaakt is. Als het tot echte vaardigheid is geworden dan hoef je er niet meer bewust aandacht aan te besteden en is het in een diepere laag in het lichaam aangekomen. Precies zoals je niet meer hoeft na te denken over waar je gaspedaal en waar de koppeling in je auto zit. Je lichaam weet dat en daar hoeft niet meer over nagedacht te worden. Sterker nog: als je er over na gaat denken weet je eigenlijk niet precies waar ze zitten. Je moet even de beweging met je lichaam maken en dan weet je: ja, de een zit daar en de ander daar.
Dat evenwicht de basis is merk je bijvoorbeeld als je wilt leren schaatsen of skiën. Dan komt het bij ons het sterkst naar voren omdat je je hier het gevoel voor evenwicht weer bewust eigen moet maken.Bij kinderen gebeurt dit eigenlijk steeds als ze weer wat nieuws moeten leren. Het duidelijkst is het natuurlijk als een kind gaat lopen. Dan zie je hoeveel oefening en doorzettingsvermogen er voor nodig is om te leren lopen en de verticale positie van het lichaam tot stand te laten komen. Is de grens eenmaal overwonnen en kan het kind rechtop staan en lopen dan is dat een vaardigheid die eigen gemaakt is en kan het dit voor de rest van zijn leven, als er niet iets vreselijks gebeurt zoals een ongeluk of ziekte natuurlijk.
Het gevoel voor evenwicht wordt steeds verfijnder en fijnafgestemder tenminste als je als kind de gelegenheid krijgt om veel te spelen en fysiek actief bezig te zijn. Word je als kind veel in een wagentje rondgereden, hang je op de bank tv te kijken of heb je een computerspelletje in je handen en doe je verder niet veel, dan mis je ongelooflijk veel kansen om je evenwicht, met alles wat daar mee samenhangt, te oefenen en te verfijnen.
Is je gevoel voor evenwicht onvoldoende verfijnd dan kunnen veel dingen die je wilt doen zoals fietsen (bij fietsen moet je veel dingen tegelijkertijd kunnen maar daar komen we later nog op terug), schaatsen, sporten, buiten spelen, op school recht op je stoel zitten, met andere kinderen spelen en goed mee kunnen doen enz. een stuk moeilijker worden. Dat komt voor een flink deel omdat je niet goed kunt voelen of lichaam goed in balans is waardoor je onhandiger en onzekerder kunt worden.
Niet precies weten hoe je bijvoorbeeld met je lichaam t.o.v. de ruimte en van andere kinderen verhoudt kan je onzeker maken omdat je je niet stabiel voelt. Je hebt een flinke kans om minder snel, minder wendbaar en minder efficiënt in je bewegingen te zijn dan de andere kinderen. Het gevolg kan zijn dat je afhaakt en dat je maar wat staat te staan en te kijken hoe anderen actief bezig zijn. Dan is de kans groot dat er er een neerwaarts sneeuwbaleffect ontstaat omdat de andere kinderen steeds meer oefenen en jij bijna niet meer. Het is vanzelfsprekend dat dit geen positieve uitwerking op je zelfvertrouwen heeft en je steeds meer moeite krijgt om een volwaardige plek in de groep te houden.
Praktische tips
- stimuleer kinderen om zoveel mogelijk zelf te spelen en actief te zijn.
- stimuleer kinderen om veel evenwichtsspelletjes te doen. Op die manier krijgt het een stevige basis voor de activiteiten die er in de loop van dit traject nog meer aan de orde komen.
- oefenend en doelgericht spelen is belangrijk i.p.v. een beetje rond te rennen of doelloos rond te fietsen hoewel dat vele malen beter is dan voor de tv gaan zitten. Het spelen met de bal zoals we dat al eerder beschreven hebben is een voorbeeld van doelgericht en oefenend spelen. Al spelend worden veel vaardigheden tegelijkertijd geoefend en krijgt het kind de gelegenheid om alle delen van zijn lichaam steeds beter en efficiënter samen te laten werken. Bovendien leert het door eigen ervaring dat het ergens steeds beter in wordt als het leert door te zetten en niet op te geven. Dat zijn heel belangrijke ervaringen die dan straks in het abstracte leren ingezet kunnen worden.
- Als wij de kinderen niet steeds zeggen hoe ze iets moeten doen om het beter te kunnen dan krijgen ze de gelegenheid om dat zelf te ontdekken. Daardoor leren ze HOE je kunt leren en daardoor iets steeds beter te kunnen. Dat draagt weer bij aan de ontwikkeling van het zelfgenererend leervermogen. In het leerproces op school hebben ze deze leervaardigheden heel hard nodig.
- veel kinderen hebben van nature de drang om hun evenwicht te oefenen. Kijk maar eens naar heel jonge kinderen die steeds over stoepjes, over muurtjes enz. willen lopen, willen springen en klimmen. Omdat we ons er vaak niet van bewust zijn dat jonge kinderen in feite de hele dag aan het oefenen zijn om hun vaardigheden te ontwikkelen is er een flinke kans dat we deze oefenmomenten niet herkennen. De kans is groot dat we het kind uit zijn spel halen en het snel meenemen omdat we het gevoel hebben dat we belangrijkere dingen te doen hebben.
- het kan zijn dat kinderen niet meer vanuit zichzelf kansen zoeken om hun evenwicht te oefenen. Wijs ze dan op mogelijkheden om hun evenwicht te oefenen maar noem dat natuurlijk niet zo. In bovenstaande video hebben we een aantal ideeën op een rijtje gezet.
- maak er altijd een spelletje van en stimuleer de kinderen om te oefenen en iedere kans aan te grijpen om hun gevoel voor evenwichtsgevoel te verfijnen.
- samen spelen werkt meestal beter dan dat jij aan de kant blijft staan en de kinderen actief probeert te krijgen.
Nog meer evenwichtsspelletjes
- op een been staan. Ik tel hoe lang jij dat kunt volhouden. Natuurlijk reageer jij erg enthousiast als je kind het weer een tel langer kan. Dit soort spelletjes kun je zelfs doen als je op de bus staat te wachten of in de rij staat voor de kassa.
- en hoe lang kun je op het andere been?
- en met je ogen dicht? (eerst op 2 benen)
- hoe ver kun je op je tenen lopen? En op je hielen?
- kun je ook achteruit lopen?
Wat leren kinderen hier van (nieuw)
- concentratievermogen: je lichaam en je aandacht tegelijkertijd ergens op richten om iets voor elkaar te krijgen
- doelgerichtheid: ik oefen keer op keer om iets wat ik wil leren stap voor stap ook daadwerkelijk te kunnen
- realistische doelen stellen: wat kan ik en wat kan ik nog niet zo goed. Wat moet ik doen om dat wat ik nog niet kan wel te kunnen leren? Maar ook weten dat sommige dingen nog te moeilijk zijn om nu al te kunnen zodat je niet gefrustreerd raakt omdat je voor jezelf de lat veel te hoog legt.
- doorzettingsvermogen: ervaren dat je door te oefenen iets steeds wat beter kunt en de vreugde kunnen beleven van iets onder de knie te hebben nadat je er echt moeite voor gedaan hebt. Heel belangrijk omdat dit straks bij het abstracte leren heel belangrijk is. Alleen is het dan veel moeilijker te zien en te leren.
Wat leren kinderen hier van (herhaling)
- ontwikkeling van de motoriek: hoe meer kinderen spelen en actief zijn hoe meer kansen ze krijgen om hun motoriek te ontwikkelen
- fouten mogen maken: kinderen leren dat dingen soms (vaak) mis gaan maar dat dit onlosmakelijk met het leerproces verbonden is. Dan is het niet meer zo eng als iets “fout” gaat want je weet dan dat je zonder fouten te mogen maken niet goed kunt leren
- gevoel voor afstanden: ik kan al halfweg komen, kijk eens hoe ver ik al over dit muurtje kan lopen enz. Dit houdt ook nauw verband met jezelf goed in de ruimte te kunnen oriënteren en weten hoe ver de dingen van je vandaan zijn
- gevoel voor hoeveelheden: hoeveel tellen kan ik ergens op blijven staan? Het gaat nog niet om de kennis maar om de ervaring.
- grenzen kennen: weten wat je wel kunt en wat niet maar ook weten dat je wat je nu nog niet zo goed kunt over een tijdje zeker wel kunt als je blijft oefenen. Heel belangrijk voor het leerproces.
- integratie van vaardigheden alle delen in je lichaam moeten goed samen leren werken zodat je optimaal kunt functioneren
- lichaamsoriënatie: je moet je aandacht op je voeten hebben, voelen hoe je je lichaam moet bewegen om rechtop te blijven en tegelijkertjid blijven kijken waar je naar toe moet.
- oriëntatie in de ruimte: hoe verhoud ik me t.o.v. de ruimte om mij heen en onder mij
- gewoontevorming: ik ben altijd actief en aan het leren i.p.v. aan het rondhangen
- zelfgenererend leervermogen: je leert hoe je je dingen, die je wilt kunnen, eigen kunt maken
- visuele vaardigheden: instellen van dichtbij naar veraf, in de ruimte kijken, precies zien waar ik moet lopen, je met je ogen in de ruimte oriënteren