Kinderen die hun motoriek niet goed genoeg ontwikkeld hebben zijn vaak moeilijker staat om de meer praktisch gerichte vaardigheden bij elkaar te brengen.
Als kinderen nog wat kleiner zijn, hebben ze dat nog niet zo in de gaten maar als ze in de richting van groep 3 komen, gaan ze veel beter zien dat ze dingen niet kunnen die anderen wèl kunnen. Als intussen ook nog het veel abstractere “leren” mèt de praktische vaardigheden (b.v. de fijne motoriek bij het leren schrijven en de fijne oogmotoriek bij het leren lezen) gecombineerd moet gaan worden en er meer echte leerresultaten verwacht worden dan komen de echte problemen.
Het leren verloopt langzamer dan bij andere kinderen. Dan begint het zelfvertrouwen te “wankelen” en hebben deze kinderen veel meer kans om onzeker te worden of, erger nog, faalangst te ontwikkelen.
Het bijkomende probleem voor het leerproces is dat deze kinderen eerder geneigd zullen zijn om snel op te geven. Niet alleen in het doen, wat je als volwassene nog kunt zien, maar ook in hun denken. Deze kinderen haken innerlijk af en zijn voor de leerkracht moeilijk nog te bereiken. Deze kinderen ontwikkelen een innerlijke houding “ik kan het toch niet” en doen vaak ook geen moeite meer.
Dan neemt het sneeuwbaleffect zorgelijke vormen aan omdat hierdoor het leerproces min of meer tot stilstand komt. Deze kinderen hebben het al opgeven voordat ze überhaupt iets geprobeerd hebben. Vaak weten ze ook niet goed meer wat “proberen” eigenlijk inhoudt. Ze doen iets een keer en hebben dan al het gevoel dat ze het “echt geprobeerd” hebben (zie ook mijn berichten over doorzettingsvermogen). Ze missen de eigen ervaring van wat doorzettingsvermogen inhoudt en kunnen die dus ook niet goed toepassen.
Veel kinderen uiten onvermogen door moeilijk of druk gedrag. Er ligt letterlijk “druk” op waardoor kinderen een uitlaatklep gaan zoeken. Dat kan zich ook uiten in verzet tegen de volwassenen omdat er, van beide kanten, vaak nog maar weinig begrip voor elkaar op te brengen is. Je komt dan in een negatieve spiraal terecht waarvan het einde zoek dreigt te raken.
Je ziet in klassen vaak dat de kinderen die moeilijk leren via hun, meestal negatief, gedrag toch een belangrijke plaats binnen de groep proberen te krijgen. Zij zijn vaak degenen die veel “durven” en een grote mond hebben en op die manier de “lachers” op hun hand proberen te krijgen. Door stoerdoenerij verwerven zij op een meestal negatieve manier aanzien en een belangrijkere positie binnen de klas.
Deze kinderen proberen te corrigeren heeft heel vaak weinig effect. Op de korte termijn is het natuurlijk nodig maar op de lange termijn lost het niets of. Geef je deze kinderen de gelegenheid een goede motoriek en hun zelfgenererend leervermogen te ontwikkelen geef je ze handvatten om op een meer positieve manier een rol binnen de groep te krijgen. Een belangrijke manier is om aan hun grove motoriek èn fijne motoriek te werken waardoor ze de dingen die ze moeten doen ook beter kùnnen gaan doen.
Daarmee zie je weer dat bij de ontwikkeling van kinderen alles met alles samenhangt. Daarom moet je, als je kinderen hebt of met kinderen werkt, ALTIJD het leerproces vanuit de motoriek (het DOEN) aanspreken. Je kunt dat het beste doen door ze eerst motorische vaardigheden te leren door activiteiten die los staan van het abstracte leren. Er zijn allerlei spelletjes en behendigheidsspelen te bedenken. Begin met eenvoudige dingen en als ze daar goed in zijn maak je het moeilijker. Als je kinderen daarbij zo weinig mogelijk uitlegt of voordoet maar ze zelf laat bedenken hoe ze iets voor elkaar moeten krijgen dan is dat voor hun zelfgenererend leervermogen een grote sprong voorwaarts. Ze leren dan hun eigen hersens te gebruiken en zelf na te denken.
Je kunt het ze duizend keer zeggen maar door eigen ervaring te leren dat je veel voor elkaar kunt krijgen als je niet opgeeft, krijgt voor kinderen pas echt betekenis omdat ze dat zelf ervaren hebben en het daarna te reproduceren. Tegelijkertijd wordt hun motoriek ook steeds beter. Op deze manier leren dingen zelf voor elkaar te krijgen, eigen ervaring opdoen en leren hun eigen hersens te gebruiken is dé manier waarop kinderen kunnen leren HOE ze moeten leren. De eigen basis wordt hiermee gevormd en daar kan het kind dan zelf op verder werken.