Wat maakt het voor het leren op school nou uit of mijn kind uithoudingsvermogen heeft of niet, zul je je afvragen. Mijn kind hoeft alleen met zijn hoofd te leren, het is voor een groot deel in de klas en hoeft zich fysiek nauwelijks in te spannen.
Toch hebben uithoudingsvermogen en leren op school met elkaar te maken. Met het ontwikkelen van uithoudingsvermogen worden tegelijkertijd veel andere vaardigheden ontwikkeld die voor het leren heel belangrijk zijn.
Als je arm of je been in het gips heeft gezeten moet je die een beetje “opnieuw” leren bewegen. Soms heb je zelfs fysiotherapie nodig om de gewrichten weer soepel te krijgen. En dan gaan we er vanuit dat voordat het ongelukje gebeurde alles goed en normaal functioneerde.
Nu is het met kinderen zo dat zij hun hele systeem nog moeten ontwikkelen. Alles moet soepel en fijn afgestemd kunnen bewegen en functioneren. Maar wat heb je als kind nodig om dat allemaal goed te kunnen leren? Juist, net zoals jouw arm of been oefening nodig heeft om weer soepel te worden hebben kinderen oefening en herhaling nodig om te leren hun hele systeem soepel en fijn afgestemd te kunnen laten functioneren. Die soepelheid en fijn afgestemdheid moet ontwikkeld worden. Verder moeten longen, bloedsomloop enz. gestimuleerd worden om het systeem zo te ontwikkelen dat het optimaal kan functioneren, ook als kinderen zich in moeten spannen.
Als het systeem van je kind er aan went of niet goed genoeg leert om actief te zijn en om uithoudingsvermogen te ontwikkelen dan ontwikkelen zich gewoonten die later nog maar moeilijk om te vormen zijn, zeker als kinderen wat ouder worden. Dat heeft op de lange duur invloed op hun gezondheid, dat is bekend. Obesitas en diabetes zijn een snel groeiend probleem aan het worden.
Doorzettingsvermogen en uithoudingsvermogen zijn vaardigheden die hand-in-hand gaan. Je ziet kinderen die na een korte tijd (en soms is dat al na 5 of 10 minuten) van inspanning gaan klagen dat ze moe zijn. Natuurlijk moet je in de gaten houden of hier niet een ziekte o.i.d. aan ten grondslag ligt. Maar er zijn ook grote groepen kinderen die snel moet worden omdat ze helemaal niet meer gewend zijn om zich fysiek in te spannen. Ze gaan meteen klagen dat ze moe zijn. Je kunt je daar terecht zorgen over maken omdat je het gevoel krijgt dat het hele fysieke systeem er niet op ingesteld is geraakt om zich in te kunnen spannen. Het is gewend aan passiviteit en het kind ervaart inspanning als onprettig en het wil zo snel mogelijk terug naar de `rust´ die het gewend is.
Als kinderen beginnen te klagen over vermoeidheid dan zie je ouders vaak meteen (over)bezorgd reageren. Als kinderen een uurtje actief geweest zijn dan vragen ze het kind heel bezorgd of het niet moe is. Het kind leert dan dat moe zijn iets onprettigs is en dat dit vermeden zou moeten worden. In principe zouden kinderen helemaal niet snel moe moeten worden. Net zoals jonge hondjes die de hele dag in beweging en aan het spelen zijn ook niet snel moe worden.
Energieke en levenslustige kinderen hebben energie om een nieuwe schooldag in te gaan en het met enthousiasme de hele dag vol te houden. Kinderen die fysiek snel uitgeput raken, zijn dat in hun hoofd vaak ook snel. Ze lopen veel meer risico om op school onderuit te zakken en het allemaal over zich heen te laten komen omdat ze de puf niet hebben.
Deze kinderen komen dan `moe` thuis, zetten de tv aan (om `uit te rusten`’) om vervolgens verder in passiviteit weg te zakken. Je ziet regelmatig kinderen van 6-7-8 jaar die bewegen alsof ze oude mannen en vrouwen zijn: traag, een zware gang, ingezakt, sloffen enz. Onze kinderen zouden bij wijze van spreken huppelend, springend en juichend door het leven moeten gaan. Ze zouden moeten bruisen, sprankelen en bubbelen van energie, vol interesse en nieuwsgierigheid naar de wereld om hen heen. Daar leren ze namelijk van, iedere dag meer en meer. Dan krijgen ze iedere dag nieuwe ervaringen om op verder te bouwen en komt er een sneeuwbaleffect op gang.
Je ziet maar al te vaak kinderen in een wagentje rondgereden worden of aan de hand van ouders meesjokken. Niet actief en rondlopend alsof ze zich nauwelijks van de wereld om zich heen bewust zijn. Maar af en toe zie je van die `pareltjes` lopen. Ze huppelen voor de ouders uit en komen dan weer eens teruggerend. Ze spelen tikkertje met elkaar of kijken met interesse rond naar de dingen die er zo te zien zijn. Op vliegvelden zie je vaak jonge kinderen die voor hun eigen koffertje (met wieltjes) zorgen en het heel behendig besturen terwijl ze uit zichzelf hun ouders in de gaten houden om te kijken waar ze naar toe gaan. Je ziet gewoon dat deze kinderen zich echt bewust zijn van wat er om hen heen gebeurt en daar ook adequaat op kunnen reageren en naar handelen.
Als we kinderen aanmoedigen (lees niet afleren – onze kinderen leren van ons dat het `ontspannend` en `leerzaam` is om tv te kijken) om zelf te spelen, oefenend te spelen en zich fysiek te ontwikkelen en uit te leven dan ontwikkelen ze uithoudingsvermogen en fitte lichamen die tegen een stootje kunnen. Hun hele zuurstofhuishouding wordt geactiveerd, het hele lichaam wordt goed doorbloed, alle organen worden vitaler en afvalstoffen worden sneller afgevoerd.
Dat komt het hele functioneren van kinderen ten goede want een fit, actief en enthousiast kind heeft veel meer kans om de lesstof beter op te nemen dan een kind dat futloos en `slapjes` is.
Klik op de links hieronder als je geïnteresseerd bent in samenvattingen van wetenschappelijk onderzoek
Aberg et al. Cardiovascular fitness is associated with cognition in young adulthood. Proceedings of the National Academy of Sciences, 2009; DOI: 10.1073/pnas.0905307106 Jongeren die fit zijn hebben een hoger IQ en gaan vaker een universitaire opleiding volgen.
University of Southern California (2009, December 11). Fit teenage boys are smarter — but muscle strength isn’t the secret, study Fitte mannelijke teenagers zijn intelligenter – maar het geheim zit hem niet in de spierkracht.
University of Illinois at Urbana-Champaign; Physical Fitness and Academic Achievement in Third- and Fifth-Grade Students, Darla M. Castelli, Charles H. Hillman, Sarah M. Buck, and Heather E. Erwin